vrijdag 30 januari 2009

Vervenne over de relatie tussen godsdienst en wetenschap

Uitgeverij Roularta brengt deze week een extra Knack nummer op de markt ter ere van het Darwin jaar. Dit nummer is samengesteld en geschreven door Vlaanderens bekendste bioloog Dirk Draulans en bevat uiteraard ook een beschouwing, in de vorm van een interview met Marc Vervenne, over de relatie tussen wetenschap en godsdienst.

In dit interview doet Vervenne een aantal bizarre uitspraken. Het begint al bij het antwoord op de eerste vraag, waarin Draulans peilt naar Vervenne's houding t.o.v. de opvatting volgens dewelke geloof in God op dezelfde voet staat als geloof in kabouters. Vervenne noemt deze opvatting simplistisch - hij zegt niet dat ze onwaar is - en gaat vervolgens verder met een uitleg over het belang van de verbeelding bij godsdienst. Hij wijst er op dat het grootste deel van de Bijbel uit beeldende verhalen bestaat en beweert dat het letterlijk nemen van die verhalen een essentieel deel van de godsdienst miskent. Hij besluit met
"Er is geen andere manier om over God en godsdienst te spreken dan in beeldende taal."
Deze uitspraak is bizar. Zelfs indienen we aannemen dat de essentie van het spreken over God bestaat uit het vertellen van beeldende verhalen, dan volgt daar toch niet uit dat over godsdienst enkel kan gesproken worden in fictionele termen. Immers het spreken over God in fictionele termen is precies godsdienst. Maar omdat godsdienst een beeldend verhaal is over God, betekent het toch niet dat we over godsdienst enkel in verhalen kunnen spreken? Vervenne lijkt hier aan te nemen dat een theorie over een fenomeen X (hier godsdienst) dezelfde essentiële kenmerken moet hebben als fenomeen X. Maar dat is duidelijk fout: een studie over leugens hoeft toch zelf geen leugen te zijn; een studie over sprookjes hoeft toch zelf geen sprookje te zijn,... . Wat de theorie wel moet doen is een verklaring bieden voor de essentiële kenmerken van fenomeen X.

Verder in het interview doet Vervenne nog een uitspraak over hoe er over godsdienst kan worden bestudeerd. Op de vraag of het hem stoort of godsdienst puur wetenschappelijk wordt bekeken, antwoordt Vervenne positief. Volgens hem leidt het bestuderen van de religie via de natuurwetenschappen ertoe dat de religie wordt gedwongen "in een systeem ... dat voorspelbaar is, terwijl godsdienst voor een deel emotie, en dus niet voorspelbaar". Merk op dat Vervenne in dit citaat de de term "wetenschappen" uit de vraag vervangt door "natuurwetenschappen". Maar waarom beperkt Vervenne zich hier tot de natuurwetenschappen? In het licht van wat hij hiervoor gezegd heeft, lijkt dit te impliceren dat de andere wetenschappen, zoals antropologie, psychologie,... , die een bijdrage kunnen leveren aan de studie van de religie, minder bedreigend zijn. Maar waarom? Noch psychologie noch antropologie hoeven te werken met beeldende verhalen. Er is dus geen reden om aan te nemen dat psychologische of antropologische theorieën enkel in beeldende taal spreken over godsdienst. Misschien is dit omdat Vervenne enkel een "argument" heeft dat de onbestudeerbaarheid van de religie door de natuurwetenschap bewijst. Als we dit argument van iets dichter bij bekijken, dan zien we dat het mank loopt. Ik ga hier even voorbij aan het feit dat Vervenne over voorspelbaarheid spreekt, maar waarschijnlijk gewoon verklaarbaarheid bedoelt (als Vervenne echt voorspelbaarheid bedoelt, dan loopt zijn argument al van bij de aanvang fout: er zijn verschillende fenomenen die door de natuurwetenschap verklaarbaar zijn maar niet voorspelbaar; de gelijkschakeling tussen wetenschappelijk bestudeerbaar/verklaarbaar en voorspelbaar gaat dus niet op). Vervenne's claim is dat emoties niet in een natuurwetenschappelijke theorie kunnen worden gevat en hieruit volgt dan dat religie niet kan gevat worden door een natuurwetenschappelijke theorie. Misschien is de uitspraak correct, maar Vervenne geeft er in ieder geval geen enkele reden waarom we deze claim moeten aanvaarden. Een ontelbaar aantal filosofen en theologen heeft in de loop van de geschiedenis op basis van a priori argumenten gemeend te kunnen aan tonen wat de grenzen van de wetenschap zijn. Een aanzienlijk aandeel van dergelijke opvattingen is door de ontwikkeling van de wetenschap ontkracht.

Gelte op het bovenstaande lijkt het mij dat Draulans een beter gesprekspartner had kunnen vinden om over de relatie tussen godsdienst en wetenschap te praten.

Geen opmerkingen: